Interview Sylvia Vanhommerig en Karin Meeuwsen: “Met deze transparante vergunning lopen we mijlenver voorop”

Het afvalwater van de fabrieken op de Chemelot site komt terecht in de Integrale Afvalwater-zuiveringsinstallatie, kortweg IAZI, van Circle Infra Partners. Na de behandeling stroomt het water via een zijtak van de Ur in de Maas, ter hoogte van het Natura 2000-gebied de Grensmaas. Zo’n 30 kilometer stroomafwaarts onttrekt het Limburgse drinkwaterbedrijf WML Maaswater uit het Lateraalkanaal, waarna het water wordt gezuiverd voor drinkwatergebruik.

De huidige lozingsvergunning hiervoor, die sinds eind 2020 van kracht is, is in samenwerking met waterschap Limburg, de provincie, Rijkswaterstaat en de drinkwaterbedrijven tot stand gekomen. Voor de drinkwaterbedrijven is deze vergunning een voorbeeld voor andere vergunningen: alle stoffen die geloosd zouden kunnen worden, staan erin vermeld met reductiedoelstellingen voor de lozing van een aantal schadelijke stoffen.

Een totaal van 630 stoffen staan in de vergunning. “Wij hebben op stofniveau beschreven wat wij lozen en in welke concentraties,” vertelt Sylvia Vanhommerig, Director Operations. “Misschien lozen andere chemische bedrijven wel meer stoffen, maar ze vermelden alleen een paar stofgroepen in de vergunning, niet elk stofje daarin.” Haar collega Karin Meeuwsen, Manager QESH-permits: “Door zo transparant te zijn, lopen we echt mijlenver voor ten opzichte van de rest in Nederland.”

De aanleiding
Volgens de Omgevingswet, waarin het grootste deel van de Waterwet is opgenomen, moeten alle stoffen die een bedrijf loost in een vergunning vermeld staan, maar dat gebeurt – vreemd genoeg – vaak niet. In veel gevallen zijn vrij algemene parameters in vergunningen opgenomen die belangrijk zijn voor een goede biologische zuivering. Het complete beeld ontbreekt vaak nog, bijvoorbeeld voor alle Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), die op de lijst van het RIVM staan, en voor stoffen die door drinkwaterbedrijven lastig te zuiveren zijn.

Waarom staan in de vergunningen voor het Chemelot-complex dan wel alle stoffen? De aanleiding hiervoor was een incident in 2015, vertellen Vanhommerig en Meeuwsen: een van de fabrieken had de schadelijke stof pyrazool geloosd die ruim boven de drinkwaternorm uiteindelijk in de Maas terecht kwam. Vanhommerig: “Dat wilden we nooit meer meemaken en toen zijn we in een stroomversnelling gekomen. Als Chemelot en Circle Infra Partners willen we ervoor zorgen dat het water dat wij lozen geen problemen mag opleveren voor het drinkwater en de ecologie.”

De drinkwaterbedrijven zien sinds de vergunning van kracht is minder incidenten vanuit Chemelot: minder schadelijke lozingen vanaf het fabrieksterrein. “Wanneer wij over de norm heen gaan, wat gelukkig steeds minder gebeurt, dan nemen wij direct contact op met de drinkwaterbedrijven,” zegt Meeuwsen. “Want dan kunnen zij daar alert op zijn bij hun inname. Drinkwaterbedrijven zouden veel sneller de bron kunnen opsporen en handelen als alle bedrijven een inzichtelijke vergunning zouden hebben zoals wij.”

Alternatieve stoffen
De drinkwaterbedrijven die de Maas als bron gebruiken hadden in het verleden vaak last van bijvoorbeeld de stof AMPA, dat zowel als afbraakproduct van onkruidverdelgers in de landbouw als vanaf de Chemelot-site in de Maas terecht kwam. De laatste jaren is de emissie van deze stof vanaf Chemelot sterk gereduceerd. Een aantal bedrijven gebruikte een stof die in de biologische zuivering werd omgezet in AMPA om afzettingen en corrosie in koelwatersystemen te voorkomen. Het koelwater kan dan hergebruikt worden. “De bedrijven zijn alternatieven voor deze AMPA-vormende stof gaan gebruiken die niet zo bezwaarlijk zijn voor het drinkwater of niet zo moeilijk te zuiveren,” vertelt Meeuwsen. “Daarvoor zijn een aantal installaties omgebouwd en zijn experimenten gedaan. Niet alle producten waren even effectief, maar we hebben uiteindelijk goede alternatieven gevonden.”

Circle Infra Partners werkt verder aan de reductie van de stoffen op de lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Meeuwsen: “We zijn voor de ZZS verplicht om naar minimalisatie te gaan. Maar op een gegeven moment houdt het technisch op.” Als voorbeeld noemt ze kwik. “We hebben al heel veel gedaan en loosden afgelopen jaar nu nog slechts 200 gram. Dit soort hoeveelheden uit het gezuiverde afvalwater halen – meer dan 3500 olympische zwembaden per jaar – is onbegonnen werk.”

Steeds meer stoffen ontdekt
Bij de speurtocht naar reductiemogelijkheden voor de lozing van Zeer Zorgwekkende Stoffen kijkt Circle Infra Partners ook naar de bron, namelijk de fabriek op het Chemelot-terrein waar een specifieke stof vandaan komt. “Misschien is daar nog wat te verbeteren,” zegt Meeuwsen. “Dingen slimmer inkopen, alternatieve stoffen proberen. We blijven zoeken, want de emissies van ZZS moeten verminderd worden.” Daarnaast zegt ze: “We zien dat we op een aantal voorschriften in de vergunning iets te ambitieus zijn geweest en dat we tegen technische grenzen aanlopen.”

Haar collega legt uit: “Omdat de meet- en analysetechnieken steeds beter worden, ontdekken we steeds meer stoffen in het water. Natuurlijk willen we dat de kwaliteit van het water dat we lozen goed is, maar hoe ver moet je gaan? Dat is een afweging die we moeten maken. Moet je al je energie steken in die stoffen waar hele kleine hoeveelheden van gevonden worden of eerst zorgen dat die grotere hoeveelheden goed gereguleerd zijn? Helemaal omdat de ecologie en drinkwaterkwaliteit nu redelijk goed gegarandeerd is. We kunnen niet alles tegelijk doen.”

Sylvia Vanhommerig, Director Operations en Karin Meeuwsen, Manager QESH-Permits bij Circle Infra Partners (Foto: Eelkje Colmjon, Eelk.nl )

Kritiek vanuit de media
De drinkwaterbedrijven zijn tevreden met de huidige vergunning en deze koers van Circle Infra Partners, maar vanuit de media, politiek en milieuorganisaties klinkt veel kritiek. “In de beeldvorming heerst het idee dat wij meer vervuilen, meer lozen dan andere bedrijven,” zegt Meeuwsen. “Het is lastig om uit te leggen dat je 630 stoffen loost en dat dat eigenlijk beter is dan vijf groepen van stoffen.”

Vanhommerig voegt eraan toe: “We zijn nog zoekende in hoe we dat beter kunnen uitleggen. We willen bijvoorbeeld meer de dialoog aangaan. In welke vorm en met wie is nog even een zoektocht.”

Koudwatervrees
RIWA-Maas vreest dat omdat de afvalwatervergunning voor chemiepark Chemelot zo onder vuur ligt dat andere bedrijven koudwatervrees krijgen en zich terughoudend zullen opstellen om voor een vergelijkbare uitgebreide lozingsvergunning te kiezen. “Een terechte angst,” reageert Vanhommerig. “Maar om maatschappelijk acceptatie te krijgen, is uiteindelijk wel transparantie nodig.”

De ambitie van Circle Infra Partners is om uiteindelijk helemaal geen schadelijke stoffen meer te lozen in de Maas en al het water te blijven hergebruiken, met andere woorden alle processen circulair te maken. “Dat lukt helaas niet morgen al, hopelijk wel over 20 of 30 jaar, afhankelijk van hoe snel de technologieontwikkeling gaat,” zegt Vanhommerig. “We zijn ons ervan bewust dat de omgeving straks niet meer accepteert dat er welk stofje dan ook, in welke kleine hoeveelheid dan ook, nog geloosd wordt.”

Samen de lasten delen
Beide geïnterviewden wijzen erop dat als de chemische industrie stopt met lozen er nog altijd veel schadelijke stoffen in het water terecht komen. “We begrijpen dat het waterschap wil dat we ons steeds verder verbeteren, maar we pleiten ervoor dat dat ook geldt voor andere type lozingen, zoals van andere bedrijfssectoren, van agrarische bedrijven en van gemeentelijke waterzuiveringsinstallaties.”

Daarnaast zouden ze graag meer gedeelde verantwoordelijkheid binnen de chemische sector zien. “Doordat wij koplopers zijn, moeten wij heel veel zaken uitzoeken,” zegt Vanhommerig. “Daar hebben we veel mensen voor nodig en moeten we veel kosten voor maken.” Dat is, legt ze uit, nadelig voor de concurrentiepositie van de bedrijven op de site en daarnaast voor het investeringsklimaat: nieuwe gebruikers krijgen verdergaande eisen van de vergunning opgelegd dan op andere sites.
Tot besluit zegt ze: “We willen niet weglopen van deze verantwoordelijkheid, we zijn hier allemaal mee gediend, maar andere grote lozers kunnen nu gratis meeliften. Die innovatie zouden we liever gezamenlijk doen, leren van elkaar dus en de kosten delen.”


Tekst: Thessa Lageman, Onder Woorden

Dit interview is gepubliceerd in het RIWA Jaarrapport 2023 De Maas

Interview Floor Hermans: “Vooral de energiecentrales en scheepvaart krijgen last van de lage rivierafvoeren”

Afgelopen jaar publiceerde het KNMI de KNMI-klimaatscenario’s 2023 voor de jaren 2050, 2100 en 2150. Hierin vertaalde de organisatie wat de bevindingen van het zesde rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van de Verenigde Naties voor Nederland betekenen. Zoals in het vorige artikel te lezen is, heeft Deltares deze KNMI-scenario’s gebruikt om de invloed van klimaatverandering op het afvoerregiem van de Maas te analyseren: de hoeveelheid water die in een bepaalde periode door de Maas stroomt.

Met deze inzichten onderzocht Floor Hermans van Wageningen University & Research (WUR) samen met onderzoeksbureau HKV lijn in water en RIWA-Maas wat deze afvoerregiems kunnen betekenen voor de verschillende gebruikers van het Maaswater. Naar verwachting wordt het afvoerregiem door klimaatverandering namelijk extremer: in nattere winters stroomt veel meer water door de Maas en in drogere zomers juist een stuk minder.

Knelpunten
Voor haar onderzoek bekeek Hermans, die zich specialiseerde in hydrologie en watermanagement, waar knelpunten in het stroomgebied kunnen gaan optreden, en ook welke economische sectoren daar last van gaan krijgen “Zo kunnen we kijken waar we in de toekomst de focus op moeten leggen.”

Het onderzoek richtte zich op het Frans-Belgische deel van het Maasstroomgebied. Deze bovenstroom van de Maas heeft natuurlijk veel invloed op de situatie in Vlaanderen en Nederland. Hermans zoomde in op 40 locaties. Daarvan worden er met het huidige klimaat 13 aangeduid als knelpunt. Dit betekent dat er tenminste één dag per jaar minder water beschikbaar is dan nodig voor alle sectoren en groepen die water gebruiken. Bij alle doorgerekende scenario’s blijkt niet alleen het aantal knelpunten toe te nemen, ook het watertekort zelf wordt groter.

Lagere afvoer
Het KNMI werkt met 6 verschillende scenario’s in 2050, 2100 en 2150. De scenario’s verschillen en zijn afhankelijk van de hoeveelheid CO2 die we blijven uitstoten, legt Hermans uit. Een laag, matig en een hoog scenario en voor elk scenario is er een natte en een droge versie. “Het ene uiterste is als onze winters aanzienlijk natter worden en het andere uiterste als de zomers heel erg droog worden.” De scenario’s zijn allemaal mogelijke toekomstbeelden – er is niet een meest waarschijnlijk scenario.

Hermans vergeleek in haar onderzoek ook de KNMI-klimaatscenario’s van 2014 en 2023. “De oude scenario’s lieten een veel grotere spreiding zien in de minimale afvoer,” vertelt ze. “Nu weten we dat de minimale afvoer sowieso lager wordt door de klimaatverandering. Alle scenario’s laten nu een afname zien, maar die is minder extreem dan in de oude scenario’s. Dat valt dus mee.”

Het aantal knelpunten gaat toenemen in de toekomst, bleek uit het onderzoek. En dan vooral in de droge scenario’s. Hoe hoger het uitstoot-scenario des te groter het watertekort en daarmee hoe extremer de knelpunten.

Wat gebruiken de sectoren
Voor het onderzoek is het RIBASIM-model (RIver BAsin SImulation Model) voor de Maas gebruikt. Dat is in 2022 ontwikkeld door Deltares in opdracht van RIWA-Maas, Rijkswaterstaat en de drinkwaterbedrijven. Hermans licht toe: “RIBASIM is een waterbalans-model. Ik heb gekeken hoeveel water er in- en uitgaat bij de verschillende klimaatscenario’s.”

Floor Hermans van Wageningen University & Research (WUR) (Foto: Eelkje Colmjon, Eelk.nl)

Daarbij onderzocht ze zowel het effect van klimaatverandering op het aantal knelpunten, meer of minder regen en wat dat betekent voor de afvoer, als ook de onttrekkingen. Dat wil zeggen, hoeveel water de verschillende sectoren gebruiken: de landbouw, industrie, energie, scheepvaart en drinkwaterconsumenten. Daarvoor gebruikte ze gegevens uit de Delta-scenario’s uit 2017. Deze scenario’s, van onder andere Deltares, schetsen een beeld van de hoeveelheid water die deze sectoren gebruiken, wat de gevolgen van klimaatverandering zijn in 2050 en welke problemen dat met zich meebrengt voor deze sectoren.

Energie en scheepvaart
Twee knelpunten vielen vooral op in het onderzoek van Hermans en haar collega’s. Ten eerste de energiecentrales. Deze gebruiken de grootste hoeveelheid Maaswater, namelijk als koelwater, al lozen ze het grootste deel van het water uiteindelijk weer terug. Hermans: “Als er weinig water door de rivier stroomt, kan het voorkomen dat de energiecentrales niet genoeg water hebben voor de koeling. Of dat de temperatuur van het water te hoog is.” Ze wijst in deze context op het belang van ontwikkelingen in de energiesector: “Door meer zonne- en windenergie te gebruiken en minder fossiele brandstoffen breng je het waterverbruik door de huidige energiecentrales omlaag.”

Het tweede grote knelpunt ligt bij de scheepvaart. “De sluizen in de Vlaamse kanalen hebben nu al last van watertekorten,” zegt Hermans. “Bij lage waterafvoeren komt het goed functioneren van de sluizen in de knel.”

Het Netekanaal (Vlaanderen) is een knelpunt voor het drinkwater, blijkt ook uit het onderzoek. “In het huidige klimaat is hier al sprake van een knelpunt, maar onder de droge scenario’s zal dit een ernstig knelpunt worden.” Dat betekent dat de vraag naar water wel 2 keer zo groot is als het aanbod.

Waterkwaliteit
Hermans denkt dat haar onderzoek goede eerste inzichten geeft in waar de problemen gaan optreden. Maar, zegt ze: “Dit onderzoek ging over de knelpunten op het gebied van de waterkwantiteit, niet over de gevolgen van klimaatverandering op de waterkwaliteit. Als je weinig water hebt, neemt natuurlijk de concentratie opgeloste stoffen toe, want er is veel minder verdunning. Dat geeft weer ander soort problemen.” Ze raadt daarom vervolgonderzoek aan naar de knelpunten op het gebied van de waterkwaliteit.

Deltares gaat in een vervolgonderzoek allereerst kijken welke knelpunten er zijn in de hoeveelheid water in het Nederlandse deel van het Maasstroomgebied. Dit keer op basis van een nieuwe versie van het RIBASIM-model. Ook wordt dan het grondwater meegenomen waar de landbouw veel gebruik van maakt. “Als je veel grondwater onttrekt, neemt de grondwaterstroming naar de rivier af,” legt Hermans uit. “Dat kan van invloed zijn op de knelpunten. Mogelijk zijn dat er meer dan we nu in kaart hebben gebracht.”

Hermans verwacht dat de knelpuntenanalyse goed te gebruiken is in de gesprekken over de waterbeschikbaarheid met de verschillende gebruikers van het Maaswater. “Hopelijk kunnen we met dit overzicht een internationale dialoog beginnen over hoe we die problemen samen aan kunnen pakken,” zegt ze.

Meer lezen over dit onderzoek? Lees het hier.


Tekst: Thessa Lageman, Onder Woorden

Dit interview is gepubliceerd in het RIWA Jaarrapport 2023 De Maas