Archieven: Nieuws
Nieuws berichten
Interview Roel Kwanten, coördinator opkomende stoffen en waterkwaliteit bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland: “Wie weet of het klopt wat bedrijven zeggen te lozen?”
Het merendeel van de honderdduizenden bedrijven in Nederland loost het afvalwater in de gemeenteriolen. Dit worden de indirecte lozingen genoemd. Een klein deel van de bedrijven loost rechtstreeks in de rivieren, kanalen, sloten, beken en ander oppervlaktewater: de directe lozingen. Dat zijn er zo’n tweeduizend, schat Roel Kwanten, coördinator opkomende stoffen en waterkwaliteit en al sinds 1990 aan het werk bij Rijkswaterstaat.
De indirecte lozingen komen, via de rioolwaterzuiveringsinstallaties, uiteindelijk ook terecht in het oppervlaktewater. Dat klinkt en is beter dan lozingen die direct in de rivier terechtkomen, wat tot zo’n vijftig jaar geleden het geval was, vertelt Kwanten. “Alleen kunnen de zuiveringsinstallaties vaak niet alle schadelijke stoffen uit het rioolwater zuiveren. Bovendien worden de indirecte lozingen niet zo vaak gecontroleerd.” Kwanten is ook ambassadeur indirecte lozingen en in die rol probeert hij mensen van verschillende organisaties met elkaar in contact te brengen om meer aandacht te krijgen voor dit onderwerp.
Directe en indirecte lozingen
Bedrijven die stoffen lozen moeten daarvoor een vergunning aanvragen, al is een melding soms genoeg, afhankelijk van de bedrijfscategorie. Roel Kwanten probeert uit te leggen hoe dit in Nederland georganiseerd is – eenvoudig is het niet: “Rijkswaterstaat en de waterschappen gaan over de directe lozingen. Rijkswaterstaat geeft vergunningen uit voor lozingen in de Rijkswateren – de zee, rivieren zoals de Maas en grote kanalen – en de waterschappen voor de regionale wateren, zoals kleine rivieren, sloten en beken.”
Voor de indirecte lozingen zijn de gemeenten en provincies verantwoordelijk. Kwanten: “De gemeenten doen de vergunningen voor de kleinere bedrijven, de provincies voor de grote en complexe. Maar omdat zij meestal niet voldoende kennis in huis hebben, hebben ze dit gedelegeerd aan de omgevingsdiensten.”
Er zijn 28 regionale omgevingsdiensten, een overheidsinstantie die zorgt voor regionale vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van milieu en de fysieke leefomgeving. “In veel gevallen hebben de omgevingsdiensten meer kennis over emissies via de lucht, bodem of van geluid dan van water,” legt Kwanten uit. “Daarom vragen ze doorgaans weer advies aan het waterschap van de zuiveringskring waartoe het bedrijf behoort.”
Klopt het?
Bedrijven moeten bij een vergunningsaanvraag duidelijk maken wat ze lozen in het riool. Kwanten: “Als een bedrijf zegt: ik loos geen PFAS of andere problematische stoffen, dan wordt aangenomen dat dat zo is. Maar hoe weet je of dat klopt? Soms weten bedrijven het zelf ook niet. Door te meten krijg je zekerheid en ontdek je soms dingen.”
Zo vroeg de Tweede Kamer een paar jaar geleden aan de minister van Infrastructuur en Waterstaat of er bedrijven zijn die PFAS lozen op de Rijkswateren. Uit de vergunningen van Rijkswaterstaat bleek dat er geen enkel bedrijf PFAS loosde. “Toen is Rijkswaterstaat gaan meten bij bedrijven waarvan we het vermoeden hadden dat ze wel PFAS lozen,” zegt Kwanten. “En hebben we een stuk of vijf gevonden die toch PFAS lozen. Als we dat niet hadden gemeten, hadden we dat niet geweten. Dat geldt ook voor de indirecte lozingen.”
Geen budget
Slechts een fractie van de honderdduizenden bedrijven die op het riool lozen, de indirecte lozingen dus, wordt nu af en toe gecontroleerd, vertelt Kwanten. Hoe vaak precies weet hij niet. “Maar ik heb begrepen van omgevingsdiensten dat ze doorgaans alleen controleren bij een vermoeden van een illegale lozing.”
Hoe vaak volgens hem nodig zou zijn, hangt af van het soort afvalwater. “Bij de bakker om de hoek hoef je niet te controleren. Maar bij een groot bedrijf vind ik dat je minimaal één keer per maand op de stoep zou moeten staan om een monsterfles te vullen.”

Roel Kwanten, coördinator opkomende stoffen en waterkwaliteit bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland (Foto: Eelkje Colmjon, Eelk.nl)
Vanuit de Schone Maaswaterketen, een samenwerkingsverband van drinkwaterbedrijven, waterschappen, Rijkswaterstaat en het ministerie, ging Kwanten de afgelopen jaren in gesprek met de omgevingsdiensten. “Ze zijn zich ervan bewust dat zij een rol hebben in de hele grote puzzel van waar stoffen vandaan komen,” zegt hij. “Alleen is hun opdracht om overleg te voeren met bedrijven om vergunningen te maken. Ze hebben onvoldoende budget en capaciteit gekregen voor controles.”
Controles vergeten
Deze handelswijze – de provincies en gemeenten vragen advies aan de omgevingsdiensten en die vragen weer advies aan de waterschappen – bestaat sinds 2009. Toen is de Waterwet in gebruik genomen, hiervoor bestond de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Voor die tijd waren de waterschappen het bevoegd gezag voor de vergunningverlening aan de middelgrote en de grote bedrijven. “Het idee daarachter was dat de waterschappen ook de rioolwaterzuiveringsinstallaties beheren en controle wilden houden op wat voor afvalwater daar allemaal in geloosd wordt,” licht Kwanten toe.
Destijds gingen de waterschappen regelmatig bij bedrijven langs om te controleren of ze zich aan de voorwaarden uit de vergunning hielden, vertelt de Rijkswaterstaat-medewerker. De waterschappen hadden vroeger allemaal eigen laboratoria, inmiddels niet meer. “In de Omgevingswet is vergeten om ook de controles te regelen,” zegt Kwanten. “Nou ja, vergeten. Het is in ieder geval niet meegenomen in het takenpakket.” Dat vindt hij “een slechte zaak.” Hoe dit mogelijk is? “Tja, bedrijven mochten in die tijd veel dingen zelf regelen. Er werd veel vertrouwen gegeven aan de bedrijven.”
Opkomende stoffen
Uit steekproeven van bijvoorbeeld de Schone Maaswaterketen blijkt dat het water in onze rivieren, kanalen en beken regelmatig diverse schadelijke stoffen vaak of zelfs continu de verschillende oppervlaktewater- en drinkwaternormen overschrijden. “We weten vaak niet waar die stoffen vandaan komen,” vertelt Kwanten. “Het is een gigantische zoektocht omdat er geen metingen plaatsvinden bij de bedrijven op die locaties waar de stoffen geloosd worden.” Steeds vaker gaat het om zogenaamde opkomende stoffen. Voor deze stoffen zijn nog geen wettelijke normen, er bestaan talloze van en hoe schadelijk ze zijn is vaak onduidelijk.
In de buurlanden
In de buurlanden is de vergunningverlening minder ingewikkeld georganiseerd dan in Nederland, vertelt Kwanten, die zelf Vlaming is en in Vlaanderen woont. “In de omliggende landen is doorgaans één bevoegd gezag dat de milieuvergunning verleent: gemeente of provincie. Diverse overheidsinstanties geven op hun expertisegebied advies aan het bevoegd gezag. De controles op lozingen gebeuren doorgaans door een milieu-inspectie.”
In Vlaanderen adviseert de Vlaamse Milieumaatschappij de gemeenten en provincies bij het afgeven van milieuvergunningen. “Hier gaan ze wel regelmatig langs voor inspecties om het afvalwater te controleren. Dat betekent dat er meer controle over de indirecte lozingen is dan in Nederland en dat geldt ook Wallonië, Frankrijk en Duitsland.”
Lozingen op internet
In Vlaanderen worden sinds een paar jaar ook, anders dan in Nederland, de uitkomsten van de controles op internet gepubliceerd. Elke burger kan zo raadplegen wat bedrijven precies hebben geloosd. “Het idee erachter is dat de burger de overheid betaalt om bedrijven te controleren en daarom ook het recht heeft om die cijfers te zien.”
Dus zou het goed zijn om te kijken hoe de buurlanden dit doen? Kwanten: “Het is geen hogere wiskunde, je moet het gewoon organiseren. Het gaat om capaciteit en budget vrijmaken om de indirecte lozingen meer te controleren.”
Politieke wil
Betekent het feit dat de buurlanden meer controleren dat er ook minder schadelijke stoffen via de indirecte lozingen vanuit het zuiden in de Maas terechtkomen? Helaas antwoordt Kwanten: “Niet per se.” Het hangt er namelijk erg af van wat in de vergunning staat, legt hij uit. “Er wordt soms meer vergund of soepeler vergund dan je zou willen. Het komt wel eens voor dat we weten dat een bedrijf bepaalde stoffen loost en die stof toch niet in de vergunning genoemd staat.”
Bovendien merkt Kwanten dat het verschilt per regio hoeveel capaciteit er is, het aantal mensen dat vrijgemaakt wordt voor controles en voor de analyse in het laboratorium. “Bij collega’s van de diverse diensten in de buurlanden is voldoende wil, maar bij de politiek ontbreekt die soms.”
Ook extra zuivering
Willen we de indirecte lozingen echt goed in kaart brengen in Nederland en de waterkwaliteit verbeteren en ook dichterbij de doelen van de Kaderrichtlijn Water komen, dan moeten we kortom meer controles uitvoeren, benadrukt Kwanten. En daarvoor moet er meer budget komen om mensen aan te nemen die de metingen en analyses kunnen uitvoeren.
Naast meer meten noemt hij ook de mogelijkheid van meer zuiveren in de afvalwaterzuiveringsinstallaties. “Door extra zuiveringsstappen, met actief kool of peroxide bijvoorbeeld, al zijn dat wel hele dure technieken en weinig duurzaam.”
Hij denkt dat het ‘en-en’ zou moeten zijn: “Allereerst zoveel mogelijk schadelijke stoffen proberen bij de bron tegen te houden. En tegelijkertijd ook stappen ondernemen om het geloosde afvalwater schoner te maken.”
Tekst: Thessa Lageman, Onder Woorden
Dit interview is gepubliceerd in het RIWA Jaarrapport 2024 De Maas
