02 september 2025

Interview Sander Meijerink, Radboud Universiteit: “Pijnlijke besluiten gaan we liever uit de weg.”

Hoe komt het dat het niet lukt om de regels voor de waterkwaliteit na te leven en om goede internationale afspraken te maken over het gebruik van het Maaswater? RIWA-Maas vroeg het hoogleraar Planologie Sander Meijerink, die zich bezighoudt met water governance en klimaatadaptatie. “De urgentie van dit vraagstuk wordt nog onvoldoende gezien.”

Allereerst vroegen we hoe het komt dat er goede regels zijn om de waterkwaliteit te beschermen, maar dat die vaak niet goed nageleefd worden. De Kaderrichtlijn Water (KRW) bijvoorbeeld, een Europese richtlijn, die sinds 2000 van kracht is. De doelstellingen moesten aanvankelijk in 2015 gerealiseerd zijn. Twee keer uitstel volgde en de definitieve deadline ligt nu op 2027. Waarom gaat Nederland ook dit niet gaan halen?

Hoogleraar Sander Meijerink wijt dit ten eerste aan een te vrijblijvende, te weinig verplichtende sturing van de overheid. Ook de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur noemde dit punt onlangs in een advies. Ten tweede denkt Meijerink dat er te weinig afstemming over het beleid is tussen de verschillende sectoren.

Sander Meijerink, hoogleraar Planologie aan de Radboud Universiteit (Foto: Eelkje Colmjon, Eelk.nl)

Verplicht en actueel

Als voorbeeld van zaken die de overheid verplichtender zou kunnen maken noemt hij het registreren van watergebruik. Beregenen bijvoorbeeld: het besproeien van landbouwgewassen. “Op dit moment is er geen systematische registratie van de wateronttrekkingen, van het oppervlaktewater en grondwater,” zegt Meijerink. “Terwijl er periodes met waterschaarste zijn. Dat zou je verplicht kunnen maken voor gebruikers, bijvoorbeeld boeren, zodat we beter zicht krijgen op het waterverbruik en we dus ook beter kunnen sturen ten tijde van waterschaarste.”

Een ander voorbeeld dat hij geeft zijn vergunningen voor het lozen van stoffen die niet actueel zijn. “Wanneer die geactualiseerd zijn, kan wel eens blijken dat er in een aantal gevallen eigenlijk minder geloosd mag worden. Tot die tijd is het moeilijk om de doelstellingen van de KRW te halen.”

De KRW-doelstellingen gaan ook om de ecologische kwaliteit van de waterwegen, benadrukt Meijerink. Watergangen meer ruimte geven bijvoorbeeld, zodat ze weer kunnen meanderen. “Op veel plekken lukt dat, op sommige niet.” Hierbij valt het hem op dat de overheid huiverig is om het instrument van onteigening van agrarisch grondgebruik in te zetten. Terwijl dat bij de realisatie van wegen bijvoorbeeld niet zo is. “Dat zou helpen om een aantal doelstellingen van de KRW beter te realiseren.”

Weinig afstemming

De tweede reden dat, ondanks goed beleid, doelen op het gebied van waterkwaliteit niet gehaald worden, is volgens Meijerink het feit dat er te weinig afstemming is over het beleid tussen de verschillende sectoren. “De KRW gaat natuurlijk over water en waterkwaliteit. Maar of die doelstellingen bereikt kunnen worden ligt ook aan wat er op andere beleidsterreinen gebeurt. Vooral het landbouwbeleid.” Hij noemt de mestregelgeving, pesticidengebruik, het stikstofbeleid, de fosfaatnormen.

In het Nationaal Programma Landelijk Gebied was juist een goed begin gemaakt met deze afstemming, vertelt hij ook. Provincies, waterschappen en andere partijen hebben hier een aantal jaren hard aan gewerkt om tot een meer integrale, afgestemde benadering van de waterkwaliteit- en landbouwproblematiek te komen. “Dat is helaas stopgezet aan het begin van het kabinet Schoof. Heel teleurstellend,” vindt de hoogleraar Planologie.

Op Europees niveau speelt dit ook, zegt Meijerink. “Het gemeenschappelijk landbouwbeleid legt de nadruk op het zekerstellen van voedsel, zonder altijd goed te kijken naar de consequenties voor de leefomgeving. Die afstemming tussen landbouw en drinkwaterkwaliteit kan eigenlijk overal beter.”

Zijn de regels wel goed?

Maar zijn het beleid, de regels, richtlijnen, wetten die bestaan om de waterkwaliteit te beschermen eigenlijk wel goed of kan daar misschien ook wel wat aan verbeterd worden? De Kaderichtlijn Water hanteert bijvoorbeeld het one-out-all-out-principe: een oppervlaktewaterlichaam moet aan alle eisen voldoen om aan de richtlijn te voldoen. “Dat is wel heel streng,” vindt Meijerink. “Het levert soms een wat vertekend beeld op. Het kan dat je op bijna aspecten flink vooruit gaat, maar niet voldoet aan een aspect en dan voldoe je niet. Dat is niet bepaald motiverend.”

In Nederland zijn er voor de KRW maar liefst 100.000 verschillende chemische en ecologische kwaliteitsdoelen voor ons oppervlakte- en grondwater. Momenteel voldoet Nederland voor zo’n 80 procent, maar geen van de ongeveer 750 Nederlandse oppervlaktewaterlichamen heeft een ‘goede toestand’ bereikt, legt Meijerink uit. Daarvoor moeten alle afzonderlijke ecologische en chemische parameters als ‘goed’ worden beoordeeld.

Reputatie

De waterkwaliteit is in Nederland relatief slecht vergeleken met de andere EU-landen. Meijerink denkt dat dit te maken heeft met het feit dat wij zo’n dichtbevolkt land hebben, met een zeer intensieve landbouw en veel industrie. “Heel veel mensen op een klein stukje land maakt het lastig om dit soort waterkwaliteitsdoelstellingen te behalen.”

Maar geen van de landen zal de deadline van 2027 halen. “Voor Nederland vind ik het wel extra pijnlijk,” zegt Meijerink. “Want we hebben natuurlijk een bepaalde reputatie op het gebied van waterbeheer. En staan altijd vooraan bij het maken van internationale afspraken en richtlijnen.”

Dat is voor een deel uit eigen belang: Nederland is benedenstrooms gelegen en afhankelijk van wat er in de buurlanden gebeurt. “We hopen door internationaal beleid de waterkwaliteit te verbeteren, meer water te krijgen of beter beschermd te zijn tegen overstromingen. Daarom is Nederland vaak initiatiefnemer van dit soort afspraken. Maar als het gaat om de uitvoering op eigen bodem is het een ander verhaal.”

Geitenpaadjes

Dat geldt niet alleen voor de KRW. Meijerink noemt ook de vismigratie in de Rijn, waarvoor de Haringvliet op een kier moest. En het herstel van de ecologie langs de Westerschelde, waarvoor de Hedwigepolder opgeven moest worden. “Het heeft ongelooflijk lang geduurd voordat we dat eindelijk gingen doen. Pas toen de overheid er echt niet meer onderuit kon en het juridisch helemaal vastzat. Eerst is het eindeloos geitenpaadjes zoeken. Dat zie je bij het stikstofbeleid en ook bij de KRW.”

Hoe dat komt? “We willen geen last van vervuiling van de buren, maar het is natuurlijk een stuk lastiger als je zelf dure of pijnlijke besluiten moet nemen en mensen moet teleurstellen,” zegt hij. “Dat wordt vaak liever uit de weg gegaan.” Als voorbeeld geeft hij de inkrimping van de veestapel en ook een goede controle op afvalwaterlozingen van bedrijven.

Geen urgentie

Vinden we de waterkwaliteit eigenlijk wel belangrijk in Nederland? “Dat is zeer de vraag,” reageert de hoogleraar. “Eigenlijk niet. Ik denk dat de urgentie van het vraagstuk nog onvoldoende wordt gezien en onderkend.”

Hij noemt nogmaals het feit dat de KRW zo slecht wordt uitgevoerd. “Mensen accepteren het dat de doelstellingen keer op keer niet gehaald worden.” Hij zegt echter ook: “Door de richtlijn is waterkwaliteit wel op de agenda gekomen. Als die er niet was geweest, hadden we misschien nog minder gedaan. Maar waterveiligheid, het risico op overstromingen, staat al jaren veel hoger op de agenda.”

Schoon water

Het idee bestaat nog altijd dat we het hier in Nederland wel goed voor elkaar hebben, merkt Meijerink. In de meeste landen komt natuurlijk niet zo schoon water uit de kraan als hier. “De gedachte is: we redden het wel om de schadelijke stoffen eruit te zuiveren. Dat lukt tot nu toe ook. Maar het wordt steeds lastiger en duurder.”

Aan de andere kant wijst hij erop dat er ook wel dingen goed gaan hier: “Veel andere Europese landen hebben voor het waterbeheer onvoldoende financiële middelen om doelstellingen te realiseren. Omdat wij in Nederland een waterschapsbestel hebben, met waterschappen die ook eigen heffingen hebben, is dat hier minder een probleem.”

Internationale afspraken

Het tweede onderwerp dat RIWA-Maas de hoogleraar voorlegde gaat over de internationale samenwerking in het Maasstroomgebied. Met het veranderende klimaat krijgen we in Nederland, Vlaanderen, Wallonië, Duitsland en Frankrijk steeds vaker te maken met langdurigere, extremere periodes van droogte. Dat betekent vaker en langer weinig water in rivieren, waaronder de Maas. Hierdoor daalt de kwaliteit omdat schadelijke en slecht afbrekende verontreinigingen minder verdund worden. Ook zou het risico op spanningen en mogelijk conflicten over water kunnen toenemen.

Samenwerking tussen de landen over het gebruik van het Maaswater is daarom belangrijk. De samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland over de beschikbaarheid van water verloopt goed. Maar het zou goed zijn als die uitgebreid wordt naar het hele stroomgebied: nauwere samenwerking met Wallonië, Frankrijk en Duitsland op dit thema. “Zeker in de huidige tijd ligt dat inderdaad voor de hand,” reageert Meijerink. “Je wil het water in de bovenstrooms-gelegen delen langer vasthouden, zodat het in perioden van droogte gebruikt kan.”

Maasafvoerverdrag

Vlaanderen deelt met de waterbeheerder in Nederland aanvragen voor afvalwaterlozings­vergunningen die impact kunnen hebben op de waterkwaliteit over de grens om zo elkaars belangen te waarborgen. Sinds 1996 bestaat het Maasafvoerverdrag over de verdeling van het Maaswater tussen Nederland en Vlaanderen.

Dit verdrag heeft sindsdien goed gewerkt, vertelt Meijerink: als er een urgente situatie is, overleggen beide landen welke besparingsmaatregelen mogelijk zijn. “In de jaren negentig stond waterschaarste al op de agenda en zijn hier afspraken over gemaakt. Het is wel het resultaat van tientallen jaren onderhandelen. Vlaanderen kreeg in ruil ervoor de verdieping van de vaarweg in de Westerschelde. Voor de Rijn bestaat zo’n verdrag nog steeds niet.”

Bovenstrooms en benedenstrooms

Maar waarom zijn er, afgezien van Vlaanderen en Nederland, geen afspraken met de andere landen over het gebruik en de verdeling van Maaswater ? Voor een deel heeft dit er mee te maken dat er tussen Nederland en Vlaanderen een splitsing plaatsvindt bij Luik. Een deel van de Maas stroomt via het Albertkanaal naar Vlaanderen, een deel via de Maas en Julianakanaal naar Nederland en een deel  wordt via de Grensmaas tussen Nederland en Vlaanderen gedeeld. Op dit punt wordt het water via afspraken verdeeld. Bij andere landen in het Maasregio is dat niet het geval en stroomt de hele rivierafvoer van het ene land naar het andere. Dat maakt dat het lastiger is om afspraken te maken omdat meer water voor de een, minder voor de ander kan betekenen.

Maar het heeft ook te maken met het verschil in belangen van de bovenstrooms- en benedenstrooms-gelegen landen en gebieden, vertelt Meijerink. “Nederland en Vlaanderen liggen benedenstrooms en zijn hierdoor natuurlijk zeer geïnteresseerd in dat soort afspraken. Voor de bovenstroomgelegen landen is dat minder het geval.”

 Wettelijke rangordes

Behalve afspraken over de verdeling van het Maaswater tussen Vlaanderen en Nederland zijn er ook afspraken over de verdeling van water binnen deze gebieden bij waterschaarste. Namelijk wettelijke rangordes voor de verdeling tussen de verschillende sectoren: voor het drinkwater, de scheepvaart, industrie, landbouw, recreatie, natuur, energie. In Vlaanderen heet dit het afwegingskader voor prioritair watergebruik en in Nederland de verdringingreeks.


Tekst: Thessa Lageman, Onder Woorden

Dit interview is gepubliceerd in het RIWA Jaarrapport 2024 De Maas